Het Paradijs?

8 maart 2019

(wat verlaat online door de slechte connectie)

(en ook bij dit verhaal weer de foto’s in apart album)

Het strand is een paradijs. Wit poederzand, dat bij de vloedlijn als nat meel aanvoelt aan mijn voeten. Enorm hoge palmbomen vol kokosnoten die schuin boven het zand hangen. Het is het enige echte gevaar op deze plek; als je een kokosnoot op je hoofd krijgt ben je vrijwel zeker dood. Elk jaar gebeurt het een paar keer. Het strand is bij eb 3 km lang, bij vloed iets minder.

Er zijn een paar homestays die allemaal verder van het strand af staan, maar daar lijkt geen toerist te wonen. Misschien omdat we in de staart van het regenseizoen zitten. Zo tref ik het strand ook aan als ik aankom: in de stromende regen. Het is geen gezicht. Het strand is gelijk stom en lelijk. Gelukkig kan het weer hier snel omslaan. 

Bij de enige accomodatie die wel vlakbij het strand staat is wel leven. Johanna bezit 3 bungalows, waarvan 1 in aanbouw en 1 bezet door een ouder Duits stel, die ik in de loop van de week liefkozend mijn Duitse pappa en mamma zou noemen. De 3e bungalow staat leeg en is prachtig. Het staat hoger, op palen, met een veranda met uitzicht op het strand en de zee. En ondanks dat de prijs meevalt, ongeveer 15 euro per nacht, is het boven mijn budget. Daarom stel ik Johanna voor dat ik in mijn eigen hangmat slaap die ik ónder de bungalow kan hangen. Nadat ze, zoals de meesten, eerst gecheckt heeft of ze mij wel goed verstaat (“een hangmat?!?! Slaap je daarin?”), vindt ze dat prima. Maar weet ik het wel zeker, “een hángmat?!”. Er is een soort van buitendouche en anders kan ik douchen in de zee. Het toilet is een groter probleem, want die zit alleen in de bungalow, maar ook hierover stel ik haar gerust; ik vind wel ergens een verlaten palmboom. Ze wil hier niets voor hebben (“een hangmat?!”), maar we spreken af dat ik minimaal 1x per dag een maaltijd bij haar bestel. Prima deal, aangezien ik toch moet eten en er, voor zover ik kon zien, geen eettentjes zijn in de buurt en ik waarschijnlijk toch wel regelmatig bij haar zal moéten eten.

Als de regen gestopt is en de zon zich laat zien zie ik dat ik daadwerkelijk in het paradij beland ben. Het strand is, bij zon, on-ge-lo-fe-lijk mooi. In de dagen erna leef ik het ultieme strandleven. Ik lig in de schaduw op het strand en lees een boek, zoek de afkoeling in de zee, babbel met mijn Duitse buren, eet minimaal 1x per dag bij mijn eigen stekkie en de andere maaltijden bij één van de homestays waar inderdaad geen gasten zijn of bij mijn vaste adresje “Christina” in het dorpje. Ze heeft een winkel en geen restaurant, maar na wat overleg maakt zij regelmatig een bak mie klaar met 2 gekookte eieren. Op een gegeven moment hoef ik niks meer te zeggen en gaat ze aan de slag als ze mij ziet aan komen lopen. Ik loop een paar keer langs de vloedlijn op en neer, zwem een andere dag honderden meters de zee op om te snorkelen bij de drop-off (er is nauwelijks diepteverschil die afstand en ook geen onderstroom, dus buiten dat het ver is, is het niet gevaarlijk). Elke dag een fantastische zonsondergang. Ik leer kokosnoten te halen uit een lage palmboom met een machete (Expeditie Robinson in ‘t echt!), terwijl ik door tientallen grote rode mieren gestoken word en leer ook hoe je een kokosnoot goed drink- en eetklaar maakt: Eerst het onderkantje eraf, zodat die zelfstandig kan staan. Dan de buitenkant schuin inhakken om zo voorzichtig bij het kokoswater te komen, waar als het goed is, alleen een klein gaatje naartoe gaat. Na het drinken van het kokoswater de kokosnoot overdwars open hakken en ‘breken’ (om de kokos intact te laten) om met een ‘lepel’ die je weer maakt door schuin de buitenkant aan te snijden, de zachte kokos aan de gladde binnenkant eraf te schrapen. Na meerdere kokosnoten begin ik er eindelijk wat beter in te worden. Johanna is in ieder geval trots op mij en schakelt mij elke keer in als zijzelf, haar (depressieve) schoonzus of de Duitsers een kokosnoot willen hebben. Ikzelf eet er ook genoeg. Op een dag zelfs dermate veel dat ik de volgende ochtend een uitje naar een paar hele mooie eilandjes moet laten schieten, omdat ik daarvoor 1,5 uur op een bootje moet zitten terwijl ik elke 10 minuten (en geen seconde later!) naar de wc moét. Vanwege dit darmprobleem mag ik overigens het toilet gebruiken van de 3e bungalow (waar ik met m’n hangmatje onder hang). Het regent ook vaak en soms lang en zelfs een keer een hele dag. Maar dan is het wachten/lezen in mijn hangmat, spelletjes doen met de buren of tóch gewoon lekker in de zee hangen. Maar er is zoveel tijd dat het lezen en spelletjes doen en babbelen verveeld. En dan gaat m’n hoofdje denken. Van links naar rechts, van vroeger tot nu, van werk tot de mensen die dichtbij me staan. Er is veel om over na te denken. Het is zelfs een ‘doel’ van deze reis, nadenken, al klinkt dat best stom als ik het zo schrijf.

Ik denk na over de laatste 1,5 jaar, waarin zoveel gebeurd is: relatie over, een nieuw huisproject, grote veranderingen qua werk, etc. Ik heb heel veel én veel teveel ballen in de lucht gehouden. Al veel langer dan de laatste 1,5 jaar, maar het verschil met eerder is dat ik heel vaak heb gemerkt dat ik zo’n leven met zoveel ballen helemaal niet wil. En toch is het moeilijk om ermee te stoppen. Al 17 jaar doe ik enorm ‘mijn best’. Ik heb kneiterhard gewerkt. En dan bedoel ik werken in de brede zin van het woord. Mijn best gedaan. Ik heb heel hard mijn best gedaan ‘normaal’ te zijn. Of mij in ieder geval normaal te gedragen. Ik heb mijn best gedaan om ertussen te passen, erbij te horen, zelfstandig en onafhankelijk te zijn. Ik heb mijn best gedaan om zichtbaar te zijn, gezien te worden, zodat ik ‘besta’. Want dat had ik die eerste 17 jaar allemaal niet gedaan. Niet geleerd. Niet meegekregen. Maar vorig jaar merkte ik dat ik doodmoe ben geworden van al die jaren mijn best doen. Alleen dat gedrag veranderen, ja, dat blijkt lastig. En dus een grote reis. Als ‘harde interventie’. Om na te denken en de draad daarna op een andere manier op te pakken. Een reis om tijd te hebben om te voelen wat ik écht nodig heb en wil. Want weten doe ik veel. Ik heb oneindig gepraat bij psychologen en therapeuten. Ik wéét wat er allemaal gebeurd is, hoe bepaalde mechanismes werken, hoe hardnekkige patronen ontstaan. Maar voelen? Dat is een ander verhaal. Terwijl ik inmiddels weet én zelfs gevoeld heb, dat dat de basis is van alles. In contact staan met mijn gevoel, tot de pijnlijkste en diepste gevoelens aan toe.

In de tijd die ik heb op en aan het strand buitelen de gedachtes over elkaar heen. Nee. Voelen. Ik wil voelen. Om mezelf te helpen creëer ik een systeem. Ik zet een lage plastic stoel van Johanna vlakbij de vloedlijn. Turend over het mooie water, m’n voetjes op het meel, kies ik 1 van de sleutelmomenten van vroeger uit (die ik dondersgoed wéét). En probeer alleen maar te registreren. Te voelen. Het gaat me beter af dan ik verwacht had. Ik vind het heftig, intens en er komt van alles langs: pijn, verdriet, schaamte, schuldgevoel, eenzaamheid. Ik schrijf hier en daar wat op. Niet teveel. Dat komt later wel. De zee komt steeds meer naar mij toe  en raken mijn voeten. Ik merk dat de poten van de stoel het (of toch de?) natte meel in zakken, maar probeer mij niet teveel af te leiden. Als ik bijna van de stoel afkukel, moet ik wel opstaan en de stoel uit de meel trekken. Ik zet hem een paar meter verder, waar het harder is, weer neer en probeer weer terug te gaan waar ik was. Ondanks dat het goed is en zelfs een soort van fijn, merk ik ook hoeveel er nog speelt aan de oppervlakte, door de laatste heftige paar maanden van voor de reis. Die emoties voel ik nu ook en blijven hangen. Dat deze emoties er nu en ook de afgelopen 2 weken ervoor zorgen dat ik nog steeds niet ‘lekker’ op reis ben. ‘Het is wat het is’, probeer ik dan te denken. Een zin die ik de laatste jaren veel gezegd en gedacht heb, en waar ook zo’n grote waarheid achter zit. Niet wegduwen. Laten zijn. Accepteren. Woorden die ik eerder zo vaak heb uitgekotst, omdat ze vroeger te pas en te onpas en in volledig verkeerde setting veel te vaak gebruikt zijn door de verkeerde personen.

Het strand is mooi en fijn. Het meel voelt zacht aan mijn voeten. De zon maakt me warm. Het letterlijk volledig lege 3 km lange bounty-strand (behalve in het weekend, want dan vieren de Indo’s het weekend op het strand) is een hele fijne bevestiging dat er nog plekken op de wereld zijn die nog niet overspoeld worden met toeristen. Ik, uiteraard ook een toerist, voel mij een geluksvogel voel dat ik hier mag zijn.

Het is er allemaal en tegelijk kan ik er (nog) niet volledig van genieten.

Het is wat het is.

In het paradijs.

En toch hoop ik dat dat snel veranderd...

Van reisblog naar fotoboek
Laat een prachtig fotoboek afdrukken van je verhalen & foto's. Al vanaf € 21,95.
reisdrukker.nl

Foto’s

3 Reacties

  1. Celina:
    13 maart 2019
    Ik ben er stil van, Boaz. Veel wijsheid toegewenst 😘
  2. Natalja:
    14 maart 2019
    ❤️
  3. Boaz:
    15 maart 2019
    Dank!